Al jaren nodigt tante Gerda, de tante van mijn vader, mij
uit voor een kerstdiner. Al even zoveel jaren bedank ik vriendelijk voor het
aanbod. Tot dit jaar. Ik geloof dat we allebei verrast waren dat ik de
uitnodiging enthousiast aan nam.
Nu ik voor haar deur sta ben ik toch een stuk minder
enthousiast. Door een openstaand bovenraampje klinkt het geroezemoes van heel
veel mensen. Tante Gerda heeft overduidelijk een ander idee over wat een klein
aantal genodigden is dan ik.
Hoewel ik veel zin heb rechtsomkeert te maken wint mijn
fatsoen van mijn aversie. Tante Gerda was zo blij dat ik eindelijk eens ja had
gezegd. Ik kan het niet maken nu nog mijn snor te drukken. Eerst maar eens naar
binnen. Als ik me erg ongemakkelijk voel kan ik altijd nog een hevige aanval
van vreselijke hoofdpijn voorwenden en er vandoor gaan.
Met frisse tegenzin bel ik aan. De deur wordt open
gedaan door een plechtig uitziende man. Ik realiseer dat deze man een butler
is. Ik hoop toch van harte dat dit geen op en top chique aangelegenheid is. Dan
ben ik namelijk en vreselijk underdressed en hopeloos onbeholpen. Ik weet
nagenoeg niets van etiquette. Alleen dat er dan altijd teveel glazen staan en
er zo mogelijk nog meer bestek op tafel ligt.
De butler begeleidt me naar een eetkamer met een van
de grootste tafels die ik ooit heb gezien. Tot mijn opluchting zie ik dat het
gezelschap vooral bestaat uit familie. Het is voornamelijk familie die ik enkel ken van bruiloften en
begrafenissen maar van de meesten weet ik wel hun naam en als ik even nadenk ook
wel hun connectie met mij en tante Gerda.
De butler loopt naar een lege stoel naast een forse
man in een bordeauxkleurig fluwelen kamerjas. Ik ga zitten en kijk voorzichtig
naar de man naast me.
Zo knap. Een kamer vol vage bekenden en ik kom te
zitten naast de enige persoon van wie ik geen idee heb wie het is. Ik heb deze
man nog nooit eerder gezien.
Plots knipoogt de man naar me en steekt een hand uit: “Zo,
klaar met gluren? Dan kunnen we kennismaken. Ik ben Mathijs en ik ben aan komen
lopen.” Een bulderende lach borrelt in me op. Het ijs is gebroken .Ik mag deze
man op slag.
Het diner is inderdaad zo chique als ik vreesde, maar
Mathijs loodst me vlot door alle onzekerheden heen. Het is een levendige, zeer
aanwezige man. Ik geniet van zijn verhalen vol bravoure en ondeugd.
Al snel
laat ik me verleiden ook wat te vertellen. Zo vertel ik met smaak hoe mijn
nichtje en ik dronken werden bij de doop van haar jongste broertje. Het verhaal
voelt nog grappiger omdat datzelfde nichtje in een zeer degelijk bloesje met
een nog degelijker man aan tafel zit.
De verhalen gaan over in smoezen over de
aanwezige familieleden. Hij kent de groep opmerkelijk goed voor iemand die ik
nog nooit eerder heb gezien.
Ik kijk nog eens goed naar Mathijs. Hij lijkt
eigenlijk heel weinig op onze familie. We hebben bijna allemaal een flinke
haakneus. Bij hem prijkt er een glimmende wipneus boven de mond. Hoewel het nu
grijs is, is het overduidelijk dat Mathijs vroeger rood haar heeft gehad. In
onze familie zijn we allemaal donkerblond. En waar wij bijna allemaal klein en
tenger zijn vertoont zijn postuur zeer veel gelijkenis met dat van Hagrid de
halfreus uit de Harry Potterboeken.
Hoe kan het toch dat ik Mathijs nooit eerder heb
gezien? Hij is ongeveer even oud als tante Gerda. Hij is niet haar man want die
is dertig jaar geleden al overleden. Hij is ook niet haar vriend want die plek
is al opgevuld door oom Karel. Tante Gerda heeft wel een broer gehad, de vader van
mijn vader maar buiten dat de man al
lang geleden is overleden ben ik er
zeker van dat hij Hubert heette. En afgaande op de weinige foto’s die ik van
hem heb gezien leek hij als twee druppels water op tante Gerda.
Ik schrik op uit mijn gepeins door Mathijs die me vraagt
waar ik aan denk. Naar waarheid antwoord ik: ”Aan Hubert.”. “O”, is zijn net
iets te onverschillige antwoord. Ik kijk nog eens goed naar Mathijs. Er is iets
in zijn houding veranderd. Hij lijkt wat op zijn hoede. Misschien zelfs een
beetje betrapt.
Ergens in mijn hersenpan begint er iets te kriebelen. Er
was een vage herinnering aan dingen die mijn vader wel eens zei over opa Hubert. Iets wat mama
grote-mensen-praat noemde. Of dronkemansgelal. Of hersenspinsels van een
demente oude man.
Langzaam krijgt een andere herinnering gestalte. Papa en
ik bij tante Gerda op de bank. Ik ben erg jong. Tante Gerda is tegen papa aan
het praten. “Hij wil jullie graag af en toe zien. Al is het maar een of twee
keer per jaar.” Papa schudt zijn hoofd. “Nee. Geen denken aan. Eerst hij weg,
dan praten we wel eens verder.” Tante Gerda huilt.
Ik staar verveeld naar buiten. In de tuin staan twee
mannen. De ene man, klein en tenger is duidelijk overstuur. Hij wordt getroost
door een grote, roodharige man. Liefdevol drukt de man een kus op het hoofd van
de ander. Hij ziet mij kijken en geeft me door zijn tranen heen een knipoog.
Aan die veel te grote eettafel bij tante Gerda
realiseer ik me weer eens dat liefde vele gedaanten kent. Wat is het toch
jammer dat mensen zich daar door laten afschrikken. Ik kijk Mathijs aan en
terwijl de tranen in mijn ogen wellen geef ik hem een knipoog.