zondag 19 februari 2017

#WOT 2017 deel 7

Troost ~ Troost is het bemoedigen van iemand die lichamelijk of geestelijk lijdt en het verzachten van diens pijn. Troost kan geboden worden met woorden, maar ook door lichamelijk contact. De kern van troosten is dat de getrooste zich niet alleen, verlaten voelt.

Troost geven, ik vind het een lastig iets. Ik vind mijzelf er ook niet erg goed in. Ik weet de juiste woorden niet te vinden. Ik voel me ongemakkelijk. Ik worstel met mijn eigen emoties.
Allemaal verre van handig want troost geven gaat niet om de gever maar om de ontvanger. Het is niet mijn verdriet wat getroost moet worden. Het is niet mijn pijn die verlicht hoeft te worden. En hoe graag ik af en toe ook zou willen, ik kan het allemaal niet wegnemen, overnemen of zelfs helpen dragen.

En daar komt een ander punt naar boven wat troost zo ontzettend moeilijk maakt. Te snel ben ik geneigd het te willen oplossen terwijl dat a. niet mogelijk is en b. vaak ook niet wenselijk.
Pijn en verdriet zijn er niet zomaar. Ze hebben een functie. Niet altijd de leukste maar wel zeer essentiƫle. Verdriet kan een onderdeel zijn van rouwverwerking. Of van een leerproces zoals de les dat niet altijd alles goed zal gaan of goed zal aflopen, hoe hard je ook je best doet.
Pijn kan aangeven dat iemand zijn fysieke grenzen overschrijdt. Of beter moet uitkijken. Of een aanwijzing dat er iets aan de hand is wat verder onderzocht moet worden.






Voor mij hebben er in proberen te troosten grote lessen gezeten. Ik ben feilbaar. Alles is eindig. Niet alles kan en hoeft weggenomen of opgelost te worden. Verdriet en pijn mogen bestaan en worden ervaren.

De hardste les die ik heb geleerd kwam van mijn middelste zoon. Deze kon als baby niet door mij getroost worden. Hoe harder ik mijn best deed, hoe meer overstuur hij raakte, Pas vele jaren later leerde ik dat mijn manier van troosten zijn toch al overprikkelde lijf en brein nog verder overprikkelde door aanraken, zacht op de rug kloppen, tegen hem praten, sussen. Hij hoefde enkel gezien te worden en te weten dat er iemand voor hem was. En nog steeds moet ik hem vooral niet aanraken als hij boos is, of verdrietig, of ziek (vooral niet als hij ziek is. Dus geen hand op zijn zere buik of op zijn voorhoofd).

Hij leerde mij dat er geen vaste regels zijn voor troost. En vooral dat troost echt altijd enkel om de ontvanger gaat.

maandag 13 februari 2017

WOT 2017 deel 6

Vroeg ~ 1) Bijtijds 2) Bijwoord 3) Eerder dan verwacht 4) Intijds 5) Jeugdig 6) Jong 7) Matineus 8) Niet op tijd 9) Onverlaat 10) Pril 11) Rijp 12) Ruimschoots op tijd 13) Tijdig 14) Tijdsaanduiding 15) Vroegtijdig

Als ik iets niet ben is het een ochtendmens. Ook nog nooit geweest. Een ieder die ooit in mijn buurt is geweest als ik net wakker ben weet dat je me vooral met rust moet laten. Pas als ik mijn tweede kop koffie voor mijn neus had staan, kon je veilig tegen me gaan praten.
Tegenwoordig drink ik eerst een kop thee voor ik aan de koffie ga maar de tijd die ik nodig heb om vanuit mijn slaapwereld om te schakelen naar een aanspreekbaar persoon is ongeveer gelijk gebleven. Een beetje zoals een buizenversterker tijd nodig heeft om warm te worden nadat deze is aangezet.

Juist omdat ik zo ontzettend geen ochtendpersoon sta ik ver voor dat ik de deur uit moet op. En met lang bedoel ik minstens een uur voor ik weg moet. Eerst een half uur wakker worden, dan een half uur om te zorgen dat ik gereed ben om te gaan.
En tot een jaar geleden stond ik een half uur voor ik mijn jongens wakker moet maken op. De heilige dertig minuten in volledige stilte voor mij uitstaren tot een alarm op mijn telefoon aan geeft dat ik mijn thee moet opdrinken en naar boven om de rest de dag te laten beginnen.

Nu mijn zonen allemaal pubers zijn is het eerder opstaan minder noodzakelijk. Geen van allen zijn ze ’s ochtends erg spraakzaam. Die ene die wil fris en fruitig wakker is zodra zijn voeten de vloer raken is aan het testen hoe lang hij in bed kan blijven en toch nog op tijd op school zijn. Oudste beheerst die kunst al zo goed dat ik die beneden zie komen, zijn jas zie pakken, zijn brood hoor pakken en ‘tot later’ hoor roepen.

Ondertussen zit jongste naast me, stil in zijn eigen wereld, een beetje te staren naar de tv. Tot hij ongeveer een half uur beneden is, dan vraagt hij plots of ik wil kijken of er nog uitval is. Niets te vroeg, gewoon precies op het moment dat hij en ik allebei een soort van wakker zijn.