Zoals bijna altijd in januari waren er al een aantal weken
een paar virussen in huis rond. Alles en iedereen hoest, proest en kucht. Sommigen
hebben wat meer last van het een. De ander ondervindt vooral ongemak van wat
anders.
Zelf val ik in de groep doe vooral last heeft van
hoesten en wat benauwdheid. Niets ernstigs, gewoon een vervelende luchtweginfectie
die wat overlast geeft.
Van de week stapte ik naast manlief in bed, zet mijn cpap-masker
(ter voorkoming van ernstige slaapapneu) op en zeg ‘welterusten’.
Ik lig wat onrustig te draaien. Ik kan er niet echt de
vinger op leggen maar het voelt allemaal niet goed.
Na een minuut of tien vraagt manlief of het wel goed met
me gaat omdat ik volgens hem nog geen moment heb stil gelegen.
Naar waarheid antwoord ik dat ik mijn draai niet kan
vinden. Geen enkele manier ligt lekker. Ik heb het benauwd, adem oppervlakkig
en kan geen pose vinden waarin ik mijn ademhaling onder controle krijg.
Heel even is het stil naast me. Dan vraagt manlief: ”Heb
je je cpap wel aangezet?”
Mijn brein wordt even helemaal blanco. Ik heb geen flauw
idee of ik dat wel of niet heb gedaan. Dat is zo’n automatisme, dat registreer
ik eigenlijk niet.
Ik druk op de aan/uit-knop, voel een luchtstroom in mijn
masker en mijn longen vullen zich dankbaar met frisse lucht. Mijn ademhaling
normaliseert zich en de benauwdheid is als sneeuw voor de zon verdwenen.
Soms is het leven zo simpel. Mij benieuwen hoe lang ik elke
avond mag horen dat ik niet moet vergeten de cpap aan te zetten.