Enige weken geleden gingen manlief en ik een avondje naar Carré
met Theo en Sandra. Het dreigde mooi weer te worden en dus een dag van tevoren werd besloten van een
avondje Carré een dagje Amsterdam te maken. Een middagje struinen op de Albert
Cuyp, een terrasje pikken, een lekker hapje eten en dan ’s avonds Herman van
Veen bewonderen. Prima plan!
Zaterdagochtend gingen we goed voorbereid op weg. De tank
vol, de blaas leeg en wat te bikken voor onderweg. Alles om voorbij Zwolle maar
niet bij een tankstation te hoeven stoppen. Want natuurlijk weet iedereen in
het Oosten dat voorbij Zwolle de randstad begint, dat daar enkel nog
Westerlingen wonen en ze daar westerse prijzen, fratsen en bekken hebben.
Allemaal dingen waar je niet zomaar aan blootgesteld wilt worden.
De heenreis verliep voorspoedig. Toen we een tijdje onderweg
waren kregen we bericht dat Theo en Sandra ook in de auto zaten en de Tomtom
goed ingesteld hadden gekregen, er kon eigenlijk niks meer mis gaan. Natuurlijk
was dat te optimistisch gedacht.
Vlak voor de afslag naar de P+R-plaats bij een stadion van
een niet nader te noemen voetbalclub kreeg ik plots een berichtje “P+R-plaats
dicht!” Helaas reden we net de invoegstrook naar de parkeergarage op en was er
geen doorrijden meer aan. We besloten onze auto neer te zetten en aan
parkeerbeheer te vragen waar we nu naar toe konden. Vijf minuten later reden we
een euro lichter en wat informatie rijker de parkeergarage weer uit. Er scheen ‘s avonds
een concert te zijn van een of ander Amerikaans ouwelullenbandje(Toto) en daar
werden veel mensen verwacht dus werd het P+R-gedeelte afgesloten. We konden
uitwijken naar Olympisch Stadion, maar die was volgens de laatste berichten vol
dus konden we beter naar Zeeburg rijden. Zeeburg een zou wel al vol zijn,maar
Zeeburg twee was nog nagenoeg leeg. Al navigerend (lang leve google maps)
berichtte ik de andere mensen van ons reisgezelschap. We spraken af elkaar te
ontmoeten op Zeeburg twee.
Enkele minuten later kreeg ik het bericht “Jullie zijn er
bijna” Spiedend keek ik om me heen.Maar nergens zag ik het bekende knalroze
autootje. Ik berichtte terug “waar is jullie roze blikkie dan?” Het antwoord
was verhelderend. Ze waren vandaag met het blauwe autootje! Wat mij frappeerde
was dat ze onze auto hadden herkend. Ik bedoel, deze mensen staan er om bekend
hun eigen auto maar nauwelijks te herkennen op een volle parkeerplaats. Ik
kreeg dan ook hele visioenen van hun gesprek.
-He daar rijden Paul en Cindy!
-Waar?
-Daar. Ze hebben toch zo’n blauwe auto?
-Oh ja? Dat weet ik eigenlijk niet.
-Ja, dat zijn ze hoor.
-Weet je het zeker?
-Ja joh, dat moeten ze wel zijn. Zo’n kleine rooie en
daarnaast zo’n lange met een kuif. Dat zijn ze hoor!
Afijn, ik dwaal af. We arriveerden dus ongeveer tegelijkertijd
op Zeeburg Twee. Na enig onderzoek bleek dat we vanaf Zeeburg Een met de tram
naar de stad konden. We begonnen te lopen. Na nog een vloekpartij omdat het
toiletgebouw buiten gebruik was, stapten we in de tram naar C.S. Daar
aangekomen ging ik naarstig op zoek naar een werkend toilet (ik was toch al
minstens twee uur niet geweest) en de rest ging proberen uit te vogelen hoe we
op de Albert Cuyp moesten komen. En verhip, toen ik met een lege blaas terug
kwam huppelen waren ze er al achter.
Er volgde een leuke slenterpartij langs diverse kraampjes en
stalletjes, waarbij Sandra en ik de meest geweldige creaties, tassen, leesbrillen
en jurken zagen en de heren een beetje verveeld achter ons aan draafden. Een
echt winkelmiddagje zeg maar. Hun opluchting dat we na de markt vooral nog zin
hadden om ons op een terrasje te vleien was dan ook groot.
Na een knap staaltje navigeren van Theo en Sandra en een nog knapper staaltje navigatie negeren van manlief en mij kwamen we bij een terras tegenover
het Amstel-hotel. De koffie was er lekker, het zonnetje zeer aangenaam en het
uitzicht niet vervelend. En toch klopte er iets niets. Op een paar amechtig op
een dranghek hangende fans van Barbra Streisand na, hadden we helemaal geen
gekkies gezien. Niet een vreemde vogel. Niet een opzichtig of opvallend
persoon. En dat was opvallend.
Iedereen die wel eens
met Theo op pad is geweest weet dat hij een gekkies-magneet is. Hij verzeilt
altijd in een situatie met een minder normaal persoon. Het lijkt er verdacht veel op dat ze met busladingen achter
hem aan reizen. Behalve vandaag dan. Zouden ze gedacht hebben dat Amsterdam
zijn eigen voorraad paradijsvogels had? Echt druk maakte ik me er niet om. We
zaten midden in Amsterdam en elke provinciaal weet dat het daar stikt van de
gekkies. We zouden er vast nog wel een tegenkomen.
Maar de gekkies lieten op zich wachten. Tijdens een
wandeling langs de Amstel kwamen we enkel toeristen tegen. Bij het eten zagen
we enkel wat poeners (volk dat geld heeft en dat graag laat weten) voorbij
komen en in Carré het publiek wat je eigenlijk wel bij een voorstelling van
Herman van Veen verwacht. En toen gingen we met de tram van Carré naar centraal
station.
Toen de tram bij het goedgevulde perron aankwam was hij al
aardig vol. Een snelle blik na het instappen vertelde ons dat er geen
zitplaatsen meer vrij waren en we besloten met zijn vieren op de aangewezen
staanplaatsen te blijven. Toen de tram vertrok bleek dat we midden in een
gesprek tussen een vrouwenstem achter Theo en een mannenstem anderhalve meter
links van mij te staan. De vrouwenstem was er zo een die je je indenkt als je
aan een Amsterdams oud viswijf denkt. De mannenstem was er een van een
beschonken watje wat zich niet langer door vrouwen op de kop wil laten zitten.
‘Ja, het was best gezellig zo met jou’, klonk het vanachter
Theo.
‘Ja he’, antwoordde de stem links van mij.
‘Ja best gezellig
hoor, maar nu is het al laat he’, kwam er achter Theo’s rug vandaan.
‘Ja behoorlijk laat. Zal ik je zo effe naar huis lopen?’,
klonk de mannenstem.
‘Waarom zou je dat doen? Dat is helemaal niet nodig. Het was
gezellig en daar blijft het bij!’, bitste de vrouw.
‘En waarom zou ik niet effe met je meelopen? Dat kan toch
wel?’ sprak de man gepikeerd.
We keken elkaar eens aan en probeerden om beurten een glimp
op te vangen van de gesprekspartners maar veel meer dan een rollator bij de
vrouwenstem en een lichtgekleurd jasje met daarin een in elkaar gedoken persoon
ontdekte ik niet. Ondertussen was de toon van het gesprek tussen beiden een
stuk minder gezellig geworden. Er werd wat over en weer gemopperd en gefoeterd,
waarna er een ijskoud zwijgen van beide kanten volgden. Enigszins smoezend
bespraken we met elkaar waar we nou getuige van waren. Een niet echtelijke
ruzie, een misverstandje tussen drinkemaatjes, een blauwtje of was er nog iets
anders aan de hand? Echt hardop durfden we niet te praten omdat alles luid
klonk in het met ijzige stilte gevulde tramstel. Gelukkig waren we al bijna bij
centraal station. Plots klonk daar weer de vrouwenstem: ‘Ach weet je wat, loop
mij maar effies naar huis. Drinken we eerst nog wat in het café en dan breng je
me netjes thuis.’
Ik keek even snel
naar links en zag daar het lichtgekleurde jasje zich opgelucht oprichten. Het
mannetje, groot was hij zeker niet, stond op. We bleken bij de halte te zijn. We
stapten uit de tram en konden het geen van vieren laten om te kijken wat voor
mensen bij dit gesprek hoorden. Ik ving
nog net een glimp op van een mopperend vrouwtje achter een rollator met naast
haar een iel mannetje wat druk en bezorgd kijkend bezig was de rollator over de
tramrails te tillen. En de mooiste korte
broek ik ooit gezien heb met de pijpje fladderend
in de wind om twee knokige beentjes. Gelukkig wist ik al waar het toilet in de
buurt van het centraal station was.
Hahahahaha, heeeeel treffend! De zoete herinneringen komen gelijk weer opzetten.
BeantwoordenVerwijderenik ben ook best wel trots op mijn geheugen. Ik beleefde het tijdens het schrijven helemaal opnieuw!
Verwijderen