Het is Regenboogweek en al sinds de start op vrijdag
hangen we elke ochtend de Regenboogvlag buiten. Het is de enige in ons stukje
straat en valt daardoor aardig op.
Ik ben het bed aan het verschonen en wanneer ik de
kussen te luchten leg zie ik een man met een hond voorbij lopen. Terwijl hij
naar onze vlag kijkt verschijnt er een vage glimlach op zijn gezicht. Dan ziet
hij mij naar hem kijken en wendt snel zijn blik af.
Ik voel me ongemakkelijk. Alsof ik de man ergens op betrapt heb. Mocht ik hem niet zien kijken? Of was het de glimlach die hij probeerde te verbergen? Was die glimlach er een van vreugde of was het meer meesmuilend?
Ik laat het voorval passeren en ga verder met mijn dag.
In de loop van de dag merk ik dat het me bezig houdt,
die man met hond met die glimlach. Keer op keer probeer ik zijn glimlach te
duiden. Maar ook mijn ongemak ontkomt niet aan een uitgebreide beschouwing. En
al gauw ben ik een hele ochtend bezig met proberen te achter halen of deze man
nou een ally was, een neutrale man die de vlag leuk vond of iemand die smaalde
met onze openlijke steun aan LHBTIQ-personen.
En ik besef, zo moet zijn hoe het voelt om te proberen
in te schatten of je veilig bent bij
iemand. Of je openlijk jezelf kan zijn of dat je beter voorzichtig kan zijn.
Ik ga er redelijk prat op dat ‘wij als hetero cis mensen’
niet weten hoe het is om bijna altijd op je hoede te zijn, om gewend te zijn om
als scheldwoord te worden gebruikt, om als vies te worden beschouwd, om niet
zomaar zichtbaar te kunnen zijn met je geliefde. Maar dit voorval zou een heel
kleine benadering kunnen zijn.