maandag 23 april 2012

fictie


Het is alweer een hele tijd geleden dat ik ben begonnen met bloggen. Jarenlang beschreef ik in mijn blogs over het leven met een chronische ziekte, 3 kinderen met een diagnose, het geworstel met instanties, hulpverlening en scholen en andere dingen die ik meemaakte. Al snel kreeg ik positieve kritieken. In eerste instantie vooral op de inhoud van mijn blogs maar later ook op mijn schrijfstijl. Nu ben ik van nature erg kritisch op mijn eigen werk dus ik nam de complimenten met een flinke korrel zout. Vooral ook omdat ik dezelfde opmerkingen ook geregeld zag staan bij blogs die mijn inziens weinig niveau hadden. Men is in de virtuele wereld nogal makkelijk geneigd tot het maken van complimenten.
Zoals gezegd nam ik de goede kritieken niet al te serieus. Helemaal niet toen mensen begonnen te vragen of ik mijn blogs niet tot een boek wilde bundelen. Uh nee, ik zag bloggen vooral als uitlaatklep en zat er helemaal niet op te wachten dit groter te maken dan dat wat het was, het zoveelste huis-tuin en keukenblog van een gefrustreerd vrouwtje. Niet dat de vraag mijn ego niet streelde,  maar als ik dan toch ooit eens een verhalenbundel zou uitgeven zou ik met meer moeten komen dan wat ik nu bracht want ondanks dat mijn schrijfstijl goed was waren de blogs sterk 13-in-een-dozijn. Lange tijd deed ik mijn schrijven dan ook af als leuk om te doen maar meer ook niet. En toch, ergens diep in mij begon zich iets te roeren. Iets wat al lange tijd een uitweg zocht maar door jarenlang voorbereidend wetenschappelijk onderwijs keurig achter slot en grendel was gezet. Dat iets was verbeelding.
Pas de laatste maanden begin ik te beseffen hoe mijn VWO-jaren mijn creativiteit in de weg hebben gezeten. Het was een nogal elitaire school met behoorlijk rigide opvattingen. Het VWO was de enige opleiding die je verder kon helpen in het leven. En dan natuurlijk vooral de wetenschappelijke, de B-stroming. Creativiteit was voor de A-leerlingen die eigenlijk allemaal afgevoerd moesten worden naar de HAVO waar ze leuk konden spelen en hun leven konden verknallen. Want anders dan men er tegenwoordig tegenaan kijkt was op deze school de HAVO-afdeling de vergaarbak van jeugd die vantevoren al kansloos was. In de optiek van de VWO-afdeling in ieder geval. MAVO-leerlingen waren gewoon arbeiders-in-spé die een beetje extra bagage meekregen, VWO was de springplank naar een lang, succesvol en gelukkig leven en de HAVO, tja, daar parkeerde je alles wat als arbeider hoogstwaarschijnlijk nooit echt nuttig zou worden maar niet intelligent genoeg was voor meer of daar simpelweg de klasse en afkomst niet voor had. En natuurlijk alles wat riekte naar creativiteit.
Het taalonderwijs op het VWO was geheel ondergeschikt gemaakt aan het hogere doel, het wetenschappelijke. Taal was niet om je te vermaken, taal was bedoeld om te argumenteren, feiten te presenteren en onderzoek te verwoorden. Je las ook geen boek voor je plezier, dit was enkel bedoeld om je algemene ontwikkeling op peil te krijgen en houden. Zo was ‘het dagboek van Anne Frank’in 2 VWO al taboe. Zulke simpele kost was voor Havisten. Remco Campert vond men eigenlijk ook erg minnetjes en het was dan ook een schande dat deze zo geregeld in de aangeboden leespakketten zat. Simon Carmiggelt was een vloek. Dat kwam niet eens in de buurt van wat men literatuur mocht noemen.
Deze opvatting hoorde men ook terug in de adviezen over schrijfopdrachten. Bij deze opdrachten waren er altijd 4 onderwerpmogelijkheden. Drie hiervan waren stelopdrachten (vertel je mening en onderbouw deze met minstens drie argumenten) en een vrije opdracht. Wie  voor de vrije opdracht koos kon er van uitgaan dat hij/zij nooit hoger dan een zesje zou scoren. Volgens de leerkrachten was dat namelijk nauwelijks fatsoenlijk te beoordelen. Men kon zien of er juist gespeld was en of de stijl consequent werd doorgevoerd maar voor de rest was het een kwestie van smaak en dus niet te beoordelen. Je moest wel erg overtuigd zijn van je literaire kwaliteiten om zo stom te zijn deze gok te nemen. En zo overtuigd van mijn eigen kunnen was ik niet.
Na jaren geblogd te hebben in de huis-tuin en keukencategorie voelde ik me terughoudender worden in mijn blogs. Waar ik eerst over van alles en nog wat een blog wist te produceren lukte het steeds minder goed. Ik was erg kritisch over wat ik naar buiten bracht. Deels had dit te maken met wat minder leuke ervaringen, deels met het feit dat mijn kinderen groter werden en ik ze niet online wilde confronteren met wat ik met hen meemaakte, maar ook was ik erg bang in herhaling te vallen als ik weer over de geijkte onderwerpen schreef. Zoals wel vaker was ikzelf mijn grootste criticaster. En ik was niet makkelijk.
In deze periode sprak ik daar geregeld over met een vriendin. Zij probeerde mij er steeds weer van te overtuigen dat ik zelf mijn grootste belemmering vormde, dat ik zeker wel enig talent beschikte en dat ik veel creativer was dan ikzelf door had. Ze vroeg me of ik ooit overwogen had fictie te gaan schrijven. Pfffff, wat een gedachte. Ik en fictie. Daar had je verbeeldingskracht voor nodig, iets wat ik volgens mijzelf absoluut niet had. Maar haar woorden brachten wel een kriebeltje te weeg. Zou ik dat kunnen? Zou ik daar echt toe in staat zijn?Als zij zoveel vertrouwen in mijn kunnen had waarom zou het dan niet waar kunnen zijn?
Kort daarop stond mijn leven volkomen op zijn kop door de brand aan onze woning en de nasleep daarvan en het schrijven verdween weer naar de achtergrond. Ja, ik miste het maar ook dat gevoel verdween in de drukte en onzekerheid van het dagelijks leven. En toen overleed mijn lieve vriendin. Net als voor vele anderen stond de wereld even stil die dag. En net als anderen weet ik dat ze even later bij me langs is geweest. Niet om afscheid te nemen maar om te laten voelen dat ze er altijd zou zijn en dat ze nog steeds in mij geloofde, nu ik nog.
Dezelfde week nog belde ik met een andere vriendin. Ik vertelde haar over het schrijven en mijn overtuiging dat ik geen fictie kon schrijven, dat ik daar domweg niet genoeg fantasie voor had. “Nououou,”zei mijn vriendin,”ik kan me nog herinneren dat we op school een schriftje hadden wat circuleerde tussen 4 mensen en dat we daarin allemaal een stukje van een verhaal schreven. We waren allemaal blij als het weer bij jou was geweest want je had vast weer wat gevonden waar we allemaal weer op voort konden borduren. Ik vind dat je het absoluut wel kan.” Ach ja, het olifantenschriftje. Daar had ik al heel lang niet meer aan gedacht. En terwijl ik er aan dacht realiseerde ik me dat ze gelijk had. Het was fantastisch om dat schriftje in handen te hebben en weer een nieuwe verhaallijn te bedenken en toe te voegen. Steeds als het verhaal een beetje dood begon te lopen vond ik een manier om het weer leven in te blazen.
Deze twee gebeurtenissen gaven mij het laatste zetje en precies een week na het overlijden van mijn lieve vriendin plaatste ik mijn eerste fictieblog. Was het goed? Nee dat niet. Had het potentie? Ja, dat absoluut wel. Dat durfde zelfs ik wel toe te geven.Maar het viel me wel tegen hoe moeilijk ik het vond. Dit was wel even andere koek dan optekenen wat je meemaakt. Dit was putten uit je ervaringen, emoties, observaties en daar een enigszins logisch verhaal omheen spinnen. Waar ik mijn gewone blogs meestal binnen het uur tik, kost fictie me meestal wel een paar dagen.
Het allermoeilijkste? Het loslaten van delen die wel in mijn hoofd zitten maar toch niet in het verhaal passen. Het aloude schrappen. Maar het levert me ook meer op. De voldoening als een verhaal af is, is  vele malen groter. Helemaal als het dan ook nog een goed verhaal is geworden.
Na jaren van blogs produceren durf ik eindelijk toe te geven aan mezelf dat ik schrijf, dat ik het kan en dat ik dat heel erg leuk vind.


zondag 15 april 2012

Eerst zien


Het is even na zessen als we aankomen in Hengelo. Na enig gepuzzel op een ontvangen sms-je rijden we de straat in waar we volgens dit bericht gratis kunnen parkeren. Bij het inrijden van de straat had ik de verstuurder van de sms al zien staan. Nadat we de auto netjes hadden weggezet was het dan ook geen enkele moeite meer om Theo en Sandra te vinden. Na de hartelijke begroeting en de hoognodige bevrediging van de nicotinebehoefte was het tijd om een hapje te gaan eten.
Tijdens dit hapje waren de koetjes en kalfjes aan de beurt en al snel werd er alleraardigst gekeuveld. De sfeer was te omschrijven als gemoedelijk met hier en daar een speldenprikje. Het blijft prettig dat er ook andere mensen zijn die het aangenaam vinden hun gesprekken hier mee te verlevendigen en zowel kunnen incasseren als uitdelen.
Het was de bedoeling dat we na het eten een documentaire over De Dijk zouden gaan kijken, maar een snelle blik in de overvolle zaal vertelde de 2 kabouters in het gezelschap dat dat ‘m niet ging worden. Zij zouden in ieder geval niets zien achterin de mensenmassa die zich al in het piepkleine zaaltje had gepropt. Dan maar vast in de zaal van het concert kijken. Er laaide een klein meningsverschil op over de beste plek om te staan. Volgens de kabouters was dit vooraan met de snufferd tegen het podium. Volgens de orenmensen ging het niet om het zicht maar moest je bij de mengtafel staan zodat je kon genieten van het beste geluid. Er dreigde een patstelling te ontstaan dus om het venijn even uit de lucht te halen gingen we de kou in om nog maar even te roken voor aanvang van het optreden.
Wie Theo’s blogs kent weet dat hij geregeld schrijft over wat meer opvallende mensen die hij ziet of ontmoet. Zelf dacht ik altijd dat dit vooral een kwestie van een net wat dikkere duim was. Maar eenmaal buiten viel mijn oog op een verschijning achter Theo die me aan het twijfelen bracht over de juistheid van deze mening. Achter Theo verscheen plots een fors uitgevallen engel die haar vleugeltjes nog niet had verdiend. Natuurlijk moest ik mijn verbazing delen met de anderen. Misschien niet de allerslimste zet want hoewel ze het echt wel probeerde kon Sandra haar ogen niet meer van haar afhouden. Hoogste tijd om terug te gaan naar de zaal dus. Helaas bracht deze tactische zet geen soelaas want al na enkel ogenblikken stond ons engeltje-in-opleiding weer volop in ons blikveld. Ik begon te vrezen dat ik binnen enkele seconden op haar af zou stappen om te vragen waar ze dat allerschattigste broekje met kantjes met bijpassende kniekousjes vandaan had gehaald dus laf als ik ben, heb ik iedereen naar de andere kant van de geluidstafel laten gaan. Ten eerste had ik nu het broekje niet meer continu in het vizier, ten tweede was deze plek een goede compromis tussen de wensen van de dames en die van de heren. We hadden een redelijk uitzicht op het podium en we stonden bijna recht voor de mengtafel.
Toen het concert begon verdween de engelverschijning een beetje naar de achtergrond. En net toen ik begon te denken dat haar verschijning een op zich zelf staand incident was kwam er een in een luipaardenprintje gestoken blonde Truus voor me staan. Een blik opzij vertelde mij dat ik niet de enige was die haar had gezien. Het luipaardenprintje was alles wat je je altijd voorstelt bij zo’n beschrijving. Blond, tikje ordinair, net wat te hard pratend, iets te klaterend lachend, aan haar ene arm hing haar handtasje en aan haar andere dweepte haar GBF (Gay Best Friend). Vol verbazing concludeerde ik dat deze vrouwen dus geen mythe waren maar ook echt in het wild rondliepen. Maar zoals het een echt luipaardprintje betaamt verdween ze al snel kirrend en huppelend richting het podium. Ik wierp nog een blik opzij om de gedachten over deze verschijning van mijn mede-kabouter te peilen maar zag dat haar blik strak gericht was op een punt 2 rijen voor ons. Mijn blik volgde de baan van de hare en plots zag ik wat haar zo intrigeerde. 
Daar vlak voor het podium stond een op en top Hollandse dame die een oprecht baptisten Halleluja-moment had. Ze trad bijna buiten zichzelf terwijl ze vol aanbidding haar armen ten hemel wierp en ze hevig heen en weer bewoog. Toen haar aanbidding gehoor scheen te krijgen van de zanger van het bandje bezweek ze bijna. Ter nauwer nood  kon ze zich staande houden terwijl ze bijna in katzwijm viel. Nu wil ik best toegeven dat de zanger een zeer charismatische man is maar in katzwijm? Nee, dat vind zelfs ik een tikkeltje overdreven.
Ik wilde mijn blik afwenden toen ik plots vlak achter deze dame iets zag waar me de mond van openviel. Hier stond een persoon in een diepe trance te bewegen op muziek die alleen zijzelf hoorde. Nog nooit in mijn leven heb ik iemand gezien die het a-ritmisch bewegen zo perfect onder de knie had. Er was geen enkel moment waarop het er zelfs maar op leek dat ze bewoog op de muziek die van het podium af knalde. Na enige tijd klapte ik mijn mond dicht en wees voorzichtig de anderen op deze vrouw. Gezien de blik van opperste verbazing en concentratie was ik niet de enige die zoiets nog nooit had gezien. Uiteindelijk schoven er twee dames in mijn gezichtsveld (type: echte beste vriendinnen en daarom hebben we hetzelfde aan, hebben we hetzelfde kapsel en dragen we dezelfde make-up) waardoor ik mijn aandacht weer op het podium kon richten.
Omdat er tijdens het concert niet echt ruimte was onze ervaringen te delen stonden we na afloop nog even buiten na te praten. Alle vreemde vogels passeerden de revue. En net toen ik dacht dat we ze allemaal hadden gehad vertelde Theo dat hij gedurende het hele optreden de personificatie van Boudewijn de Groot’s tante Julia achter zich had staan die hem keer op keer verraste door haar borsten op zijn armen te leggen.
Een volle dag lang hebben deze verschijningen mij bezig gehouden. Hoe was het mogelijk dat ze allemaal naar dat ene concert waren waar ik aanwezig was. Ik was bijna geneigd al Theo’s blogs op het woord te gaan geloven tot ik vanmorgen deze las http://t.co/bdVMABaP En plots vielen mij de schellen van de ogen. De smiecht! Hij had dat kaartje zorgvuldig bewaard tot het moment dat hij me oprecht aan het twijfelen zou kunnen brengen. En het was hem bijna gelukt.

donderdag 12 april 2012

Social media en sociale vaardigheden


Met de komst van allerlei social media wordt er ook een ander beroep gedaan op onze sociale vaardigheden. Sowieso natuurlijk in het contact via deze media, maar ook als het contact leidt tot een ontmoeting tussen personen die elkaar alleen maar virtueel kennen. Want hoe begroet je iemand met wie je virtueel je ziel en zaligheid deelt  als je deze voor het eerst in het echie ziet? Geef je een hand dan voelt dat toch wat te afstandelijk, geef je een knuffel of een zoen is dat misschien wel een tikje te familiair met iemand die je nog nooit hebt gezien.
Voor iemand die sociaal onhandig is zoals ik, geeft dat altijd hoofdbrekens. Het is niet zo dat ik geen sociale vaardigheden heb maar ik weet niet altijd goed hoe ik ze toe moet passen. En dit soort situaties laten me altijd een beetje ongemakkelijk voelen. Ik ben de eerste momenten alleen maar bezig met inschatten wat de ander gaat doen en verwacht. Heel normaal natuurlijk als je iemand leert kennen maar ik vind het een rare gewaarwording dat ik zo op zoek ben naar de juiste manier terwijl ik de persoon tegenover me misschien wel beter ken dan de meeste van mijn buren. Alleen dan virtueel.
Nu wordt wel eens van mij gezegd dat ik koppig ben en in dit geval zou het zo maar kunnen dat deze personen gelijk hebben. Want ondanks mijn sociale onhandigheid zoek ik deze situaties iedere keer weer op. Zo ben ik ooit eens afgereisd naar Utrecht om daar 3 vrouwen te ontmoeten die ik enkel via hyves kende, ik ben naar Arnhem afgereisd om naar een bloggersbijeenkomst te gaan en nog geen half jaar geleden ging ik naar Houten voor een boekpresentatie van een verhalenbundel. En iedere keer weer voelde ik me op sociaal gebied erg onzeker. Maar het heeft me wel en paar mooie vriendschappen en erg leuke kennissen opgeleverd. En dat maakt het ongemakkelijke gevoel meer dan waard. Dat is de reden dat ik mezelf ook een volgende keer weer in zo’n situatie zal zetten.
Morgen is het weer zover. Morgen ga ik met mijn hele sociale onhandigheid weer een virtuele vriendin ontmoeten. Dit keer gaat mijn sociaal erg vaardige man mee zodat ik de kunst een beetje af kan kijken. En ook niet onbelangrijk, haar aanhangsel heb ik al 2 keer eerder ontmoet dus ondanks dat ik toch weer een beetje de kriebels heb gaat het vast helemaal goed komen.

maandag 2 april 2012

Energievreters


Het is achttien jaar geleden dat ik de diagnose chronische darmwandontsteking kreeg. In medische termen heet het een Chrohnse colitus. Het moment dat ik de diagnose kreeg was ik blij. Ik was al 2 jaar lang meer ziek dan gezond, was meer dan 20 kilo afgevallen en lag op dat moment al 10 dagen in het ziekenhuis. Ik was opgelucht dat ze er eindelijk achter waren wat het was. Nou konden ze er iets aan doen en zou ik eindelijk weer gezond worden. Het chronische aspect drong toen nog lang niet in zijn volle betekenis tot mij door.
Wat volgde waren zware jaren waarin ik veelal in gevecht was met mezelf, mijn lijf, de beperkingen die mij waren opgelegd en de wil een normaal leven te leiden. Nu weet ik dat het bij voorbaat gedoemd was te mislukken. Dat het vechten tegen de bierkaai was en vooral heel erg zinloze verspilling van energie. Want hoe hard ik ook vocht, de ziekte bleef. Soms op de achtergrond, zodat ik het bijna vergat, maar dan weer venijnig opvlammend om zijn aanwezigheid weer een flink kenbaar te maken. Heel langzaam leerde ik aanvaarden dat het leven niet maakbaar was en dat ik moest leren leven met de Crohn.
Ik leerde dat de ziekte niet mijn leven hoefde te beheersen zolang ik er maar rekening mee hield dat ik het had. Ik zou altijd buikpijn blijven houden. Ik zou altijd minder energie hebben dan een gezond persoon en bij stress of ziekte zou het altijd last van mijn darmen krijgen. Het is een zwak punt in mijn lichaam en het enige wat ik daar tegen kan doen is er zo verstandig mogelijk mee omgaan. Ik maakte een aantal moeilijke maar toendertijd noodzakelijke beslissingen. Ik stopte met werken, schoof de plannen voor een studie van de baan en nam de tijd om te leren leven met een energievreter.
Nu, achttien jaar later, weet ik niet beter. Ondanks de ziekte heb ik een compleet en vol leven. Soms is het nog schipperen omdat de ziekte nog wat complicaties kent, maar over het algemeen zitten de Crohn en ik elkaar niet meer in de weg. Voor de buitenwereld lijkt het vaak alsof er niets aan de hand is maar niets is minder waar. Ik heb nog steeds buikpijn.Het staat niet meer op de voorgrond maar het is er wel. Dat kost nog steeds energie, energie die ik dus niet voor andere dingen kan gebruiken. Mijn leven is dus vooral gebaseerd op het maken van keuzes. En in het maken van die keuzes ben ik heel goed geworden.
Sinds een aantal weken is er een nieuwe speler in het energievretersveld. Ik heb galstenen. Ondanks dat er geen galweginfectie is, heb ik veel pijn. Maar net als met de buikpijn van de Crohn, merk ik dat de pijn naar de achtergrond verschuift. Het is er wel, maar ik ben me er niet altijd bewust van. Ik merk het wel heel erg in mijn energievoorraad. Want ook  het leven met deze pijn kost energie.  Weer een pakketje energie wat ik zo kan inleveren zonder er iets leuks, handigs of nuttigs voor te hebben gedaan. Uitermate teleurstellend is denk ik nog zacht uitgedrukt om weer te geven hoe ik me hierbij voel. Maar gelukkig is er hoop. Woensdag heb ik een afspraak bij een chirurg die gaat bekijken wat er wel of niet gedaan gaat worden. Hoewel ik helemaal geen zin heb in een operatie hoop ik stiekem toch dat hij daar toch toe beslist. Want ik ben wel een beetje moe van het altijd moe zijn.